vrijdag * geloofsgetuigen
We bekijken de geloofsgetuigen uit de Hebreeënbrief, elke vrijdag een andere. David laat zich niet afschrikken door zijn broer of door Saul die hem veel te jong vind. Hij weet namelijk dat hij het aan kan omdat Gods aan zijn kant staat. Laat jij afschrikken als mensen slechte dingen over je zeggen of je te jong vinden?
Of weet je dat God ook voor jou zorgt net zoals hij voor David zorgt.
Of weet je dat God ook voor jou zorgt net zoals hij voor David zorgt.
1 SAMUEL 17:28+33-37 + HEBREEËN 11:32+39-40 GNB
32 Moet ik nog doorgaan? De tijd ontbreekt me om te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David, Samuël en de profeten. 39 Zonder uitzondering hebben deze mensen hun bekendheid aan hun geloof te danken. Toch heeft geen van hen gekregen wat God had beloofd. 40 Hij had met ons iets beters voor en wilde niet dat zij zonder ons de volmaaktheid zouden bereiken. 28 Eliab, Davids oudste broer, hoorde hem met de mannen praten. Hij maakte zich kwaad en vroeg: ‘Wat doe je hier eigenlijk, en bij wie heb je dat handjevol schapen in de steppe achtergelaten? Ik weet hoe brutaal en vals je bent. Je bent alleen maar hier gekomen om naar het gevecht te kijken!’ 33 ‘Jij kunt onmogelijk met die Filistijn gaan vechten,’ wierp Saul tegen. ‘Je bent nog maar een jongen, hij echter is een geboren vechter.’ 34 Maar David antwoordde: ‘Majesteit, ik ben herder geweest in dienst van mijn vader. Wanneer een leeuw of soms een beer een lam uit de kudde kwam roven, 35 ging ik achter hem aan, sloeg hem neer en redde het lam uit zijn muil. En viel de leeuw mij aan, dan greep ik hem bij zijn baard en sloeg hem dood. 36 Leeuwen en beren heb ik neergeslagen. Het zal die onbesneden Filistijn net zo vergaan, want hij heeft de slagorden van de levende God uitgedaagd. 37 De Heer heeft mij gered uit de greep van leeuwen en beren, hij zal mij ook redden uit de greep van de Filistijn.’ ‘Ga,’ zei Saul tegen David. ‘De Heer zal je helpen.’ |
1 SAMUEL 17:28+33-37 + HEBREEËN 11:32+39-40 HSV
32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel en de profeten. 39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen. 28 Toen Eliab, zijn oudste broer, hem tot die mannen hoorde spreken, ontstak Eliab in woede tegen David en zei: Waarom ben je eigenlijk gekomen en onder wiens hoede heb je die paar schapen in de woestijn gelaten? Ik ken je overmoed en de slechtheid van je hart wel, want je bent gekomen om het vechten te zien. 33 Maar Saul zei tegen David: Je bent niet in staat naar deze Filistijn te gaan om met hem te vechten, want jij bent een jongen en hij is een strijdbare man van zijn jeugd af. 34 Toen zei David tegen Saul: Uw dienaar weidde de schapen van zijn vader, en kwam er een leeuw of een beer die een schaap van de kudde wegnam, 35 dan ging ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het uit zijn bek. En als hij mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn baard, sloeg hem neer en doodde hem. 36 Uw dienaar heeft zowel leeuw als beer verslagen. Zó zal deze onbesneden Filistijn zijn als een van hen, omdat hij de gelederen van de levende God gehoond heeft. 37 Verder zei David: De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. Toen zei Saul tegen David: Ga heen, de HEERE zij met je! |
lezen in een andere vertaling? Klik
hier en kies je vertaling
- De bijbelteksten in deze uitgave is ontleend aan
de Groot Nieuws Bijbel (herziene editie), © Nederlands Bijbelgenootschap & Katholieke Bijbelstichting 1996
en de Bijbel in de Herziene Statenvertaling, © Stichting HSV 2010.